Deze pagina wordt vertaald. Heb nog even geduld!!

WINNETOU:

I. WINNETOU treedt op in:

- OLD FIREHAND/WESTEN

- BOTH SHATTERS

- WINNETOU (Neufassung von INN-NU-WOH)

- AUF DER SEE

- DEADLY DUST

- ÖLBRAND

- IM WILDEN WESTEN

- WINDHOSE

- BÄRENJÄGER

- GEIST

- SCOUT

- SILBERSEE

- GR 19-22

- ÖLPRINZ

- GR 7

- GR 8

- GR 9

- MUSTANG

- GOTT LÄßT SICH

- BLIZZARD

- GR 24

- MUTTERLIEBE

- (GR 33)

II. Andere namen van WINNETOU

in GR 21:

- BEN ASRA (278)

- WINNETOU EL HARBI W'NASIR (WINNETOU, KRIJGER EN OVERWINNAAR) (349)

in BLIZZARD:

- MR. BEYERs INDIAAN (570)

III. Herausragende Aktivitäten/bijzonderheden

in FIREHAND/WESTEN (nicht in GR 8 aufgenommene Besonderheiten):

- W is een hartstochtelijk sigarenroker; hij eet de peuk op. (139/34f)

- W heeft angst voor de spoortrein. (141/41f)

in BOTH SHATTERS:

- W is de zwager van JOSIAS PARKER.

in AUF DER SEE/GR 15:

- Tweegevecht met MATTO-SIH (RICCARROH), die door W. bruut gescalpeert wordt, terwijl hij met SAM FIRE-GUN vecht. (AUF DER SEE: 516 GR 15: 167f)

- W reist mit Sam Fire-gun (o.a.) naar Duitsland. (822ff)

in DEADLY:

- W wil het graf van zijn voormalige vijand TSCHU-GA-CHAT schenden. (555 / niet opgenomen in GR 9)

in ÖLBRAND:

- W heeft de RODE OLBERS met de tomahawk de rechter gezichtshelft afgeslagen. (166)

- W redt de kinderen van de ›Ölprinzen‹ WITTLER uit het brandende oliedal. (179)

in WINDHOSE:

- (slechts genoemd): W schreef een ›sprekend leer‹ voor BRANDENDE PIJP. (98)

in BÄRENJÄGER:

- Knieschot (heupschot) (145f)

- Tweegevecht met messen met MAKIN-OH-PUNKREH (HONDERDVOUDIGE DONDER) (170f)

- Vertelling van de eerste ontmoeting met OLD SHATTERHAND (OS) (tweegevecht) (nur GK 1. Jg.: 554)

in SCOUT:

- Tweegevecht met de (anonyme) IK-VERTELLER, die tot vriendschap tussen de beide voert (600, 602 / nicht in GR 8)

in SILBERSEE:

- W springt na een belediging zo hard tegen NANAP NEAV aan, dat bij deze zijn schedel en de borstkas intrapt. (422)

in GR 20:

- W.s paard heet Iltschi (256)

in GR 21:

- W in Dresden (248)

- W in Egypte/Tunesië (262 pass., 304, 325f)

- Meesterlijke worp met de tomahawk op een lans (352f)

in GR 7:

- Tweegevecht met OS, waarbij hij deze zwaar verwondt (593ff)

in GR 19:

- Knieschot (326-30)

- Berenjacht met OS (421)

in GR 8 (FIREHAND (WESTEN)/SCOUT):

- W scalpeert PARRANOH. (445)

- Hofmakerij om RIBANNA met als rivaalOLD FIREHAND (toen W bijna nog een knaap was (502f)

in GR 9 (DEADLY/IM WILDEN WESTEN):

- W brengt HOLFERT koelbloedig om. (167)

- W wenst dat het ›Ave Maria‹ gezongen wordt. (421f)

- Religieus gesprek met OS (423-29)

- Voorgevoel van de dood (462)

- W wordt door een kogel dodelijk getroffen. (470)

- W wil als hij stervend eis het ›Ave Maria‹ nog een keer horen. (473)

- W geeft toe, een christen te zijn, en sterft. (474)

- W.s testament (511f)

in GR 24:

- W. heeft een rij beroemde voorouders. (131)

- W. heeft prachtige »lichte« (!) pupillen. (275)

- W.s ogen (279)

- Mevrouw VON HILLER kust de hand van W. (298)

- W. schenkt op kerstavond goud aan AMOS SANNEL, HERMANN ROST, EMIL REITER en CARPIO. (607)

in GR 33: (alleen genoemd)

- W. was de bijzondere lieveling van TATELLAH-SATAH. (21ff)

- W.s echte testament (236-40, 244, 251-266)

- W.s Wesen, zijn symbolische betekenis (285)

- W.s leven bij Mount Winnetou (421f)

- W.s woning bij Tatellah-Satah (428f)

- W.s werkkamer (429)

- W. hat ein Passiflorenkreuz angelegt. (476f)

- Lesung aus W.s testament (522f)

* * * * *

De roem van Karl May is voor het grootste deel terug te voeren op de werking van zijn beide buitengewone ik-figuren OLD SHATTERHAND en KARA BEN NEMSI en op zijn derde almachtige heldenfiguur, op Winnetou, het opperhoofd van de Mescalero-apachen, die meer nog dan de beide ik-vertellers een mythe werd: »Hoewel Winnetou nooit bestaan heeft, werkt de persoonlijkheid van Karl Mays romanfiguur nog altijd op ons in. Hoewel Geronimo zijn echte levensgeschiedenis vertelde, heeft hij eigenlijk geen uitwerking op ons. Geronimo is realiteit. Winnetou is werkelijkheid.« (Uit een reclame-advertentie voor Herbert Pietschmann: Die Wahrheit liegt nicht in der Mitte (Edition Weitbrecht) in DIE ZEIT)

An der Gestaltung der Figur hat May von Beginn seines literarischen Schaffens (1875) tot en met zijn laatste roman (›Winnetou IV‹ 1909) gewerkt. De ontwikkeling van de figuur loopt dabei weitgehend parallel met de blanke held van de Amerikaromans. Opvallend is, dat May in de negentiger jaren, toen hij de Old-Shatterhand-legende opbouwde (seinen Lesern vortäuschte, dat hij, de schrijver Karl May, identiek was met zijn figuur, de almachtige westman Old Shatterhand, und habe dessen Abenteuer wirklich selbst erlebt), auch die Winnetou-Figur biographisch ›belebte‹: »Winnetou was geboren in 1840 en werd doodgeschoten op 02-9-1874. Er war noch herrlicher, dan ik hem kan beschrijven«, schreef May op 21-03-1899 aan Sophie von Stieber; (Geciteerd naar Hans Wollschläger: Karl May. Grundriß eines gebrochenen Lebens. Zürich 1976, blz. 86 (detebe Taschenbuch 112)) später verschenkte May Haare vom »berühmten blauschwarzen Schopf des Verblichenen« (Ebd.) an Verehrer - aber es waren Pferdehaare, und der Schwindel flog auf ... Die Versuche, ein historisches Vorbild für Mays Winnetou auszumachen, sind bislang noch ohne befriedigendes Ergebnis geblieben. (Eckehard Koch: »Winnetou was geboren in 1840 en werd doodgeschoten op 02-09-1874.« Zum historischen Hintergrund der Winnetou-Gestalt. In: Dieter Sudhoff/Hartmut Vollmer (Hrsg.): Karl Mays ›Winnetou‹. Studien zu einem Mythos. Frankfurt a.M. 1989, S. 105-147 (bes. S. 111-14) (Suhrkamp-Taschenbuch 2102)) Besser ist die Forschungslage hinsichtlich der literarischen Vorlagen der Figur. May hat sich durch den exotisch-ethnographischen Abenteuerroman des 19. Jahrhunderts und seine sogenannte ›primitivistische‹ Variante (französische Frühromantik) anregen lassen. François-René Chateaubriand zelebriert in zijn in 1801 en 1805 verschenen romans ›Atala‹ en ›Rene‹ eine melancholische Europamüdigkeit mit gleichzeitiger verheerlijking van het indianenleven, das als tragisch untergehende Kultur geschildert wird. Typisch für diese Variante des exotischen Abenteuerromans, zu der auch Coopers Lederstrumpf-Erzählungen gehören, ist das Auftreten von ›edele wilde‹ (Chateaubriand: Outougamiz; Cooper: Unkas/Chingachgook), die sich durch ihre Gesinnung und ihr Verhalten von dem ›primitiven‹ Verhalten anderer Indianer (z.B. Coopers Magua) unterscheiden. Für May noch bedeutender sind die Abenteuerromane aus der Mitte des vorigen Jahrhunderts, die im Südwesten der USA und im Norden Mexikos spielen, also ›Die Skalpjäger‹ van de Ier Mayne Reid (1851) en ›De woudloper‹ van Gabriel Ferry (1853).

Noch nicht restlos geklärt ist die Frage nach der Herkunft des Namens. Albert Stütz gibt die Bedeutung zunächst mit ›brandend water‹ an. Er entnimmt dem Tagebuch des Mayfreundes Ernst Abel eine Geschichte, die Karl May vor einer Anzahl von Verehrern am 25.3.1898 erzählte:

INTSCHU TSCHUNA, »Winnetous Vater, wurde von allen Apatschenstämmen, mit Ausnahme eines einzigen, als oberster Anführer anerkannt. Er begab sich in Begleitung Winnetous zu diesem abtrünnigen Stamm, um auch dort seine Anerkennung durchzusetzen; beide wurden jedoch gefangengenommen und mit dem Tod bedroht. Das Dorf, in dem die Gefangennahme stattfand, lag an einem kleinen See, dessen Oberfläche mit einer Naphtaschicht bedeckt war. Nun erklärten diese Apatschen: ›Als Winnetou in staat is, het meer levend over te zwemmen, dan zijn beiden vrij en wordt Intschu-tschuna herkend als opperhoofd. Hierop wordt de naphtaaschicht wurde hierauf in Brand gesteckt, Winnetou (die toen 13 jaar oud was) van zijn boeien bevrijdt. Hij sprong meteen het water in en bleef lange tijd verdwenen, zo dat men dacht dat hij dood was; er tauchte aber unerwartet mitten unter den Apatschen wieder auf, mit Brandwunden bedeckt und seines schönen Haars durch das Feuer beraubt. Dieses Ereignis verschaffte Intschu-tschuna die Anerkennung als Oberhaupt durch den bisher feindlich gesinnten Stamm, Winnetou aber den Ehrennamen 'Brandend water›« (Adalbert Stütz: De betekenis van het woord »Winnetou«. In: Karl-May-Jahrbuch 1922. Radebeul 1921, blz. 256f.)

Stütz stellt dann aber fest, daß es in der Apachensprache keine Wörter gibt, die der Übersetzung entsprechen. In dem Werk ›Zwölf Sprachen aus dem Südwesten Nordamerikas‹ von Albert S. Gatschet (1876), das Karl May nachweislich benutzte, fand er aber das Wort ›vintu‹ aus der Diggersprache, das mit ›Indianer‹ zu übersetzen ist. Da aber der Name Winnetou schon 1875 von May geschaffen wurde, kommt Gatchets Buch letzlich nicht als Quelle für den Namen in Frage.6 1989 lieferte Werner Poppe einen weiteren Deutungsversuch: In George Catlins ›De indianen van Noord Amerika‹ (deutsch 1848 von May nachweislich benutzt), wordt een Blackfeet-opperhoofd Wun-nes-tou genoemd. Ganz überzeugend fällt die Theorie, das sei Mays Anregung für den Namen seines Indianerhelden, nicht aus.7 Die von May selbst erfundene Legende um den Namen ist - wenn auch philologisch nicht hieb- und stichfest - die schönste und dem Charakter der Figur am angemessensten.

In zijn autobiografie ›Mein Leben und Streben‹ (LEBEN UND STREBEN 1910) schreef May over zijn vroegste tijd op de redactie bij Münchmeyer en zijn werk voor het ›Deutsche Familienblatt‹: »... ik (begon) meteen met ›Winnetou‹, noemde hem echter einem anderen Indianerdialekt gemäß einstweilen INN-NU-WOH.« (185) Inn-nu-woh is inderdaad de eerste indiaan in Mays werk. Der »finstere Kerl«, zoals de IK-VERTELLER hem noemt, is een groot opperhoofd van de Sioux-Dakota en »best' zwemmer‹ in United States« (INN-NU-WOH 8). Er schlägt nach einer Beleidigung unmittelbar zu und schmettert seinen Gegner auf den Steinboden. Später rettet er die Tochter seines Widersachers vor einer ausgebrochenen Tigerin. Dank lehnt er stolz ab. Die Verbindung zu Winnetou ist zunächst schwer herzustellen. Lange hat man Mays Behauptung nicht ernstgenommen. In 1980 werd echter de in 1878 verschenen vertelling WINNETOU gevonden, die een aangepaste afdruk van de Inn-nu-woh-tekst is en waarin de indiaan nu Winnetou heet.

Voor het eerst duikt de figuur van Winnetou jedoch schon kurz nach der Inn-nu-woh-Geschichte in de vertelling ›Old Firehand‹ (FIREHAND 1875) op. Winnetou wordt als »groot opperhoofd« (125) van de Apachen voorgesteld. Er nennt den Ich-Erzähler, die een vroege vorm van de Old Shatterhand-figuur is, mehrfach seinen »broeder«, hat aber mehr ein lehrerhaftes, als ein wirklich freundschaftliches Verhältnis zu ihm. Es werden gemeinsame Abenteuer mit wilden Bisons und feindlichen Indianern erwähnt. Obwohl die Figur nicht näher beschrieben wird, hat May sie sich wohl als älteren Mann vorgestellt, der seinen jungen weißen Freund in den Künsten des Westens unterrichtet hat. Hij heeft de blanke het hervorragende paard ›Swallow‹ geschonken. Winnetou ist in dieser Erzählung ein ›edele wilde‹, wobei die Betonung durchaus auf ›Wilder‹ liegt. So sammelt er die Skalpe seiner Feinde, inhaliert den Rauch von Zigarren »nach Indianerweise«, verschluckt dann den Stummel (139) und erschrickt vor der Eisenbahn (141). Er ist ein tapferer Kämpfer. FIREHAND ist eine der blutrünstigsten Erzählungen Mays, noch ganz in der Tradition Mayne Reids, Gabriel Ferrys und Coopers stehend. So ist von einer Schonung der Feinde keine Rede. Die Freundschaft zwischen dem Erzähler und dem Indianer ist vornehmlich eine Kampfgemeinschaft. Er wordt verteld, hoe Winnetou eens (in GR 8 nachgetragen: toen hij bijna nog een knaap was) met OLD FIREHAND naar de liefde van RIBANNA dong. Ze koos Old Firehand. Later begeerde de blanke jager TIM FINNETEY de mooie indiaanse. Hij overviel het kamp van haar stam, toen de krijgers afwezig waren, en doodde Ribanna en haar jongste dochter. Seinen Racheschwur kann Winnetou mit Hilfe des Erzählers am Schluß der Erzählung erfüllen.

Zwar überwiegen in FIREHAND die kämpferischen Akzente der Figur, doch sind auch schon ›edlere‹ Züge angelegt. So zerbricht die Freundschaft mit Old Firehand nicht an der gescheiterten Werbung Winnetous um Ribanna, Winnetou verspricht der Tochter der beiden sogar seinen besonderen Schutz.

In ›Die Both Shatters‹ (BOTH SHATTERS) - 1881 verschenen, maar waarschijnlijk een van de eerste verhalen van May, waarvan vermoedt wordt, dat ze al voor 1877 verschenen waren - wordt Winnetou alleen genoemd. JOSIAS PARKER, een van de Both Shatters, was met de ZUSTER VAN WINNETOU getrouwd, die door SCHA-TUNGA, een opperhoofd van de Yankatou-Sioux, werd vermoord. In de verhalen van zijn zwager is Winnetou een trotse, onwankelbare krijger.

In de roman ›Auf der See gefangen‹ (AUF DER SEE 1878) wordt Winnetou voor de eerste keer uitvoerig beschreven: »Zijn kleding was schoon en zichtbaar goed onderhouden, een buitengewone zeldzaamheid voor een lid van zijn ras. Zowel het jachthemd als de leggins waren van zacht gelooid buffelkalfsleer ... zeer zorgvuldig bewerkt en bij de naden sierlijk van franjes voorzien; de mocassins waren gemaakt van de huid van een eland und nicht in fester Fußform, sondern in Bindestücken gefertigt ... Die Kopfbedeckung fehlte; an ihrer Stelle war das reiche, dunkle Haar in einen Knoten geschlungen, welcher turbanartig auf dem stolz erhobenen Haupte thronte.« (467) Das Auge wird als dunkel und scharf bezeichnet. Zijn optreden is imponerend: De eigenaar van een store (WINKLAY) wil hem eerst niet bedienen, maar als dan hoort, dat Winnetou goud bij zich heeft biedt hij hem brandy aan. Winnetou weigert. De waard weigert daarop, Winnetou kruit en kogels te verkopen. Winnetou doet een beroep op de menselijkheid van de blanke: »›Wij zijn allemaal broeders; we moeten allemaal sterven, als we geen vlees kunnen schieten; we moeten allemaal kruit en kogels hebben« (488) Pas als dat niet lukt, grijpt hij naar de wapens. De situatie verandert in één klap, als hij zijn naam noemt: »Das Wort hatte eine überraschende Wirkung. Het was nauwelijks uitgesproken, so traten die Angegriffenen mit allen Zeichen der Achtung und Ehrerbietung von ihm zurück. Winnetou was een naam, die zelfs de moedigste jager en vallenzetter respect moest inboezemen. De indiaan was het beroemdste opperhoofd van de Apachen.« (468)

De Apache, einst als hinterlistige Feiglinge verschrieen, hatten sich unter Winnetous Führung »nach und nach in die geschicktesten Jäger und verwegensten Krieger verwandelt; hun naam werd gevreest ... aan elk kampvuur und im kleinsten Boarraume ebensowohl wie im Salon des feinsten Hotels (bildete) Winnetou met zijn Apachen den stehenden Gegenstand der Unterhaltung.« (468) Winnetou was al vaak »de Mississsippi overgestoken«, om de »dorpen en hutten van de bleekgezichten« te zien en met de president van de Verenigde Staten te spreken. Daarvoor reisde hij alleen naar Washington. »Hij was het enige opperhoofd van de nog ununterjochten Stämme, die de blanken geen kwaad hart toedroeg.« (468)

Winnetou neemt ook meer als in het FIREHAND-verhaal aan de handeling deel. Zo neemt hij bij de aktie tegen de Oglala, die een trein willen overvallen, het opperbevel op zich. May hat das Kampfgeschehen weitgehend aus FIREHAND übernommen, so erleben wir Winnetou dann doch eigentlich nicht mehr zu seinem vorherigen Auftritt passend als wilden, blutrünstigen Kämpfer, der seinem besinnungslos daliegenden aartsvijand RICCARROH den Skalp bei lebendigem Leibe abreißt und diesen Triumph mit einem markerschütternden Schrei feiert. De handeling verplaatst zich naar San Francisco en eindigt in Duitsland. Winnetou speelt daarna geen grote rol meer. Interessant is, dat hij mee naar Duitsland komt. Hij wil echter niet in het kasteel van MAX VON SCHÖNBERG-WILDAUEN slapen, maar overnacht in het slotpark: »›zoals de kinderen van zijn volk het doen van kind af aan.‹« (824)

Een eerste stap op de weg tot Edelindianer was in AUF DER SEE gedaan, doch wurde durch den Rückgriff auf die ältere Geschichte der Prozeß unterbrochen. Ähnlich ist es in der teilweise parallel erschienenen Überarbeitung van het INN-NU-WOH-verhaal, dat onder de titel WINNETOU vanaf oktober 1878 verscheen (Winnetous optreden in AUF DER SEE begon ongeveer in augustus 1878, de hele roman liep tot het einde van het jaar). Die Umbenennung der Titelfigur deutet darauf hin, daß May durch die FIREHAND-Geschichte Gefallen an Winnetou gefunden hatte und ihn nun (misschien net zoals Cooper zijn Chingachgook als held in al zijn Lederstrumpfgeschichten gebruikte) als seine exklusive indianische Heldenfigur einsetzen wollte. Winnetous beroemdheid, de verandering van zijn Apachen, zijn reizen – ook die naar Washington - werden mit den gleichen Worten geschildert, wie in AUF DER SEE. Die Beschreibung wird nicht sehr glücklich, da hinter die passendere aus AUF DER SEE zurückfallend, neu gefaßt: »Er schien im Anfange der fünfziger Jahre zu stehen, seine nicht zu hohe Gestalt war von ungewöhnlich kräftigem und gedrungenem Bau, und insbesondere zeigte die Brust eine Breite, die einen hoch aufgeschossenen und langhalsigen Yankee in die respectvollste Bewunderung zu setzen vermochte. Der Aufenthalt im civilisierten Osten hatte ihn genöthigt, eine dort weniger auffällige Kleidung anzulegen, aber das dichte, dunkle Haar hing ihm in langen, schlichten Strähnen bis weit über die Schultern herab, in zijn gordel droeg hij een bowiemes naast zijn kogel- en kruitzak, und aus dem Regentuche, welches er malerisch um die Achsel geschlungen hatte, sah der verrostete Lauf einer Büchse hervor, die misschien al menige ›westman‹ de laatste groet gegeven had.« (479)

In de geest van opwaardering van zijn indiaanse held heeft May de tijger-episode uit INN-NU-WOH voor WINNETOU bewerkt. Als de vader van het meisje, die kort daarvoor Winnetou een lafaard genoemd had, hem zijn dank wil opdringen, reageert de Apache heel verheven: »De indiaan draaide zich langzaam om en maß den Sprecher mit ernstem Blicke vom Kopfe bis zu den Füßen herab. Seine Gestalt reckte sich in die Höhe; seine Augen blitzten leuchtend over de omstanders, en zijn stem klonk scherp en helder, toen hij ... sprak ... ›De blanke man vergist zich. De rode mannen hebben geen moed en geen hart; het zijn geen mensen ...‹ ... Mit stolzem Neigen des Hauptes wandte er sich um ... Nog lang zag men zijn rijke, op manen lijkende haar in de wind waaien; noch länger lag der Klang seiner Stimme den Hörern im Ohre, am längsten aber dachte man an den Edelmuth, mit welchem er dem Colonel Böses mit Gutem vergolten hatte.« (491)

De verteller eindigt zijn verhaal met de mededeling, dat hij Winnetou later weer ontmoet heeft en met hem talloze avonturen op de prairie heeft beleefd; hij noemt hem »de beste, trouwste en edelste van mijn vrienden« (491).

De in 1878 verschenen Winnetou-verhalen stellen eine wichtige Station auf dem Weg zum Mythos Winnetou dar. May waardeerde de in die tijd in de indianenliteratuur als dieren beschreven Apachen op tot een stam van edele wilden, stellt Winnetou als indianischen Helden und Staatsmann von hohem Charakter und bedeutenden geistigen und politischen Fähigkeiten dar.

Die konkrete Auseinandersetzung mit dem roman ›De Woudloper‹ van Gabriel Ferry, die Karl May in 1879 »voor de jeugd« bewerkte, had juist een bijzondere Auswirkung op de gedaante van Winnetou. De indiaanse held in Ferrys roman is de Comanche Rayon-Br-lant (brandende straal – bij May heet de figuur  VALKOOG). De Übersetzung erinnert an Mays Übersetzung van de naam Winnetou met ›Brandend water‹. Belangrijk voor de Winnetoufiguur wurden nicht die Aktivitäten van Valkoog, maar zijn beschrijving. Vergelijk de passage uit de Woudloper met de voorstelling van Winnetou, die in 1880 in de roman Deadly Dust (DEADLY/GR 9) van Winnetou wordt gegeven:

De beschrijving van Valkoog orientiert sich eng am Text Ferrys. Alleen de bewapening heeft May toegevoegd. De beroemde zilverbuks van Winnetou heeft mogelijk haar voorbeeld in het met messing spijkers beslagen geweer van SANG-MELE.

In DEADLY laat May voor de eerste keer in zijn werk zijn blanke ik-held Old Shatterhand optreden, die als beroemde en vanwege zijn Jagdhiebes gevreesde held tot de westmannen van erster Garnitur zählt. Hij blinkt uit door onovertrefbaar meesterschap in alle kunsten van het leven van een westman (sporenlezen, schieten, vechten met alle soorten wapens). Diesem Helden wollte May einen ebenbürtigen Freund an die Seite stellen. Da kam ihm die Vorlage Ferry gerade recht. Hij  veranderde zijn indiaanse krijger Winnetou vom in den mittleren Jahren stehenden Mann in een jeugdige held, der nicht nur durch den Ruhm seiner Tapferkeit und seiner Unbesiegbarkeit, sondern auch durch sein Äußeres, das nach klassisch-römischem Schönheitsideal und nach deutschen Reinlichkeitsvorstellungen gestaltet ist, unter allen Indianern herausragt. De vriendschap met Old Shatterhand is nog iets afstandelijk, hoewel Winnetou hem vertrouwelijk »Shar-lih« noemt. Er wordt aangestipt, dat de vriendschap terug gaat op het feit, dat Winnetou vroeger de door een grizzly zwaargeonde Old Shatterhand gesundpflegte. Im Verlaufe der Erzählung wird aus der Kampfgemeinschaft echte Freundschaft.

Der Figur haften in DEADLY noch immer Züge der vorangegangenen Kriegerkonzeption an; Winnetou is nog niet helemaal een Edelindianer, zo schiet hij koelbloedig de misdadiger HOLFERT dood en wil hij het graf van een vijandelijk opperhoofd (TSCHU-GA-CHAT) schenden, hij weigert ook, met zijn vijanden, de Comanchen het calumet van de vrede te roken.

Al in de volgende Amerika-vertelling, in ›Im 'wilden Westen‹ Nordamerica's' (IM WILDEN WESTEN/GR 9), die in 1883 verscheen, waarvan Roland Schmid evenwel vermoedt, es gäbe eine etwa 1881 gedruckte (nog niet ontdekte) Erstfassung, (Roland Schmid: Vorwort. In: Winnetou‹s Tod. uitgegeven en toegelicht door Roland Schmid. Bamberg 1976, blz. 4) laat May Winnetou sterven. De beschrijving van Winnetou is met die uit DEADLY verregaand hetzelfde. Zusätzlich beschrieben wird seine Haartracht: »Sein Kopf war unbedeckt, und er trug das Haar in einen hohen Schopf geflochten, aus welchem das Häuptlingszeichen, mehrere Rabenfedern, hervorragten; dadurch erhielt diese Frisur ein helmartiges Aussehen, welche das Kriegerische seines Ausdruckes erhöhte.« May geeft daarna een karakterbeeld: »Dit was dus de man, wiens naam aan elk kampvuur leefde, dessen Ruf von dem einen Meere bis zum andern reichte, und dessen Thaten in jedem Munde waren. Vereerd door zijn vrienden, werd hij tegelijk geacht en gevreest door zijn vijanden. Er hatte noch niemals einem Gegner den Rücken gewandt, aber er war fern jedem Bludurste, und Gerechtigkeit leitete alle seine Handlungen.« (99)9

Die Schilderung des unverhofften Treffens van de beide vrienden Winnetou en Old Shatterhand zeigt, daß May das Verhältnis jetzt entschieden intimer gestalten wollte, als in den Erzählungen davor: »Ja, dat was hij, de held van zo vele avonturen, de enige indiaan, den ich von Herzen lieb gewonnen hatte, de prachtige trotse krijger (Dieser Textteil wurde von Karl May nicht in GR 9 übernommen. ) ... ›Schar-lih!‹ riep hij juichend ... Er öffnete die Arme, en we lagen aan elkaars hart. ›Schar-lih, shi shteke, shi ntaye Charles, mijn vriend, mijn broeder!‹ riep hij, bijna huilend van vreugde. ›Shi inta ni inta, shi itchi ni itchi, mijn oog is jouw oog, en mijn hart is jouw hart!‹ ... Hij keek me nog steeds met liefdevolle ogen aan; hij drukte me opnieuw tegen zijn borst ...« (64/98 GR 9, 389)

Überhaupt wird die Figur nun weicher gezeichnet - auch äußerlich: Winnetou hat jetzt auch eine Friedenspfeife umhängen. Deutlich wird die Wandlung in der Helldorf-Episode. Winnetou hoort de kolonisten een Ave Maria zingen. Hij voelt zich door het gezang zo geroerd, dat hij ze vraagt, het nog eens voor hem voor te dragen. Im Anschluß an dieses Erlebnis praat Winnetou met Old Shatterhand over dood en religie. In tegenstelling tot de religieuze gesprekken tussen HALEF en Kara Ben Nemsi, die meestal ook een humoristische ondertoon hebben und zudem aus der Distanz des Herr-Diener-Verhältnisses geführt werden, handeld het zich hier om een gesprek tussen gelijkwaardige vrienden: Nadat Old Shatterhand Winnetou ervan overtuigd heeft, dat het christelijk geloof gegenüber den indianischen Vorstellungen »rust, vrede, troost« kan geven, vertelt hij »over het geloof van de bleekgezichten«: »ik sprak tegen hem in jenem milden, überzeugungsvollen Tone, welcher zum Herzen dringt, jedes Besserseinwollen vermeidet und den Hörer gefangennimmt, obgleich er diesen denken läßt, daß er sich aus eigenem Willen und Entschließen ergeben habe ... Es war ein liebevolles Netzauswerfen nach einer Seele, die het waard was, uit de banden van de duisternis verlost te worden.« (GR 9, 427) Het geloofsgesprek, überhaupt die missionarische Tätigkeit Old Shatterhands, gründet hier nicht allein in dem Sendungsbewußtsein dieser Figur, wichtig ist vielmehr, daß beide Freunde so weit eins werden, dat ze het ook in het geloof eens willen zijn: »›Mijn broeder Schar-lih heeft juist gesproken. Winnetou heeft van geen ander mens gehouden dah hem alleen; Winnetou heeft niemand anders vertrouwd dan alleen zijn vriend, die een bleekgezicht is en een christen ... Er hat seinen Bruder Winnetou niemals getäuscht en zal hem ook vandaag de waarheid zeggen. Het woord van mijn broeder is me meer waard als het woord van alle medicijnmannen ...‹« (GR 9, 426f) Na het gesprek en nadat hij nogmaals het Ave Maria gehoord had, verklaart Winnetou: »›Winnetou zal de tonen van zijn blanke vrienden nooit vergeten. Hij heeft gezworen, van nu af aan nooit meer de scalp van een blanke te nemen, want de blanken zijn de zonen van de goede Manitou, die ook van de rode mannen houdt‹« (169/GR 9, 429)

Warum May seinen indianischen Helden, nachdem er ihn zum ersten Mal als Edelmenschen gezeichnet hat, direct liet sterven, is nog niet uitgezocht. Winnetou wordt bij de bevrijding van de Helldorf-kolonisten door de kogel van een Oglala gedoodt. Als hij op sterven ligt, laat hij nog een keer het Ave Maria voordragen. Toen »fluisterde hij: ›Schar-lih, ik geloof in de Heiland. Winnetou is een christen. Vaarwel!‹« (237/GR 9, 474) Gegenüber den emotionsgeladenen Passagen gerade der Old Shatterhand-Winnetou-Szenen überrascht, daß die Trauer Old Shatterhands über den Tod Winnetous nur angedeutet wird: »Wat moet ik verder nog vertellen? Käme doch bald die Zeit, in der man solche blutige Geschichten nur noch als alte Sagen kennt.« (237/GR 9, 474) Na deze woorden gaat Old Shatterhand (alleen in de eerste versie, niet in GR 9) zogezegd over tot de orde van de dag und berichtet vom weiteren Schicksal der Helldorf-Siedler.

In den ab 1883 geschriebenen Erzählungen und Romanen (Ausnahme: ›Der Scout‹ 1888) ändert sich bis zu Mays letztem Roman ›Winnetou IV‹ (1909) an der Konzeption der Winnetou-Figur nichts wesentliches mehr. Es werden nur noch Details nachgetragen. 1886 schrieb May für die Jugendzeitschrift ›Der gute Kamerad‹ den ersten seiner ausdrücklich für die Jugend konzipierten Romane ›De zoon van de berenjager‹ (BÄRENJÄGER). Daarin paßt er die Beschreibung Winnetous dem Edelindianerstatus an:

»Hij was net zo gekleed als Old Shatterhand, nur daß er anstatt der hohen Stiefel Mokassins trug. Auch eine Kopfbedeckung hatte er nicht. Zijn lang, dichtes, schwarzes Haar war in einen hohen, helmartigen Schopf geordnet und mit einer Klapperschlangenhaut duchflochten. Keine Adlerfeder schmückte diese indianische Frisur. Dieser Mann bedurfte keines solchen Zeichens, um als Häuptling erkannt und geehrt zu werden. Wer nur einen Blick auf ihn richtete, der hatte sofort die Ueberzeugung, einen bedeutenden Mann vor sich zu haben. Um den Hals trug er den Medizinbeutel, die Friedenspfeife und eine dreifache Kette von Bärenkrallen, Trophäen, welche er sich selbst mit Lebengefahr erkämpft hatte. In der Hand hielt er ein doppelläufiges Gewehr, dessen Holzteile dicht mit silbernen Nägeln beschlagen waren. Dies war die berühmte Silberbüchse, deren Kugel niemals ihr Ziel verfehlte. Der Ausdruck seines ernsten, männlich schönen Gesichtes war fast römisch zu nennen; die Backenknochen standen kaum merklich vor, und die Hautfarbe war ein mattes Hellbraun mit einem leisen Bronzehauch. Das war Winnetou, der Apachenhäuptling, der herrlichste der Indianer. Sein Name lebte in jeder Blockhütte und an jedem Lagerfeuer. Gerecht, klug, treu, tapfer bis zur Verwegenheit, ohne Falsch, ein Freund und Beschützer aller Hilfsbedürftigen, gleichviel ob sie rot oder weiß von Farbe waren, so war er bekannt über die ganze Länge und Breite der Vereinigten Staaten und deren Grenzen hinaus.« (64)

Trotz der ständig von May betonten Gleichrangigkeit der beiden Freunde ist bei genauerem Hinsehen Old Shatterhand stets die dominante Figur. Der Weiße übernimmt immer die schwierigeren Aufgaben: im BÄRENJÄGER entführt er het Shoshonenopperhoofd TOKVI-TEY, während Winnetou ihm nur die Zeltdecke hält, bei den Upsaroka-Zweikämpfen erhält Winnetou den etwas leichteren Gegner und kämpft im noch nicht entscheidenden ersten Kampf. Dat Old Shatterhand de meerdere van Winnetou is, zeigt auch der Beginn der Freundschaft, den Winnetou Tokvi-tey erzählt: »›Het was aan de Rio Gila ... Winnetou was nog jong. Er wurde ausersehen, die Fährte der Komanchen zu suchen ... Er erhielt zehn Krieger, welche mit ihm ritten, und es gelang, die Spur des Feindes zu finden. Auf dem Rückwege sah er einen Rauch aufsteigen und schlich hinzu, um zu sehen, welche Männer an dem Feuer zu finden seien. Het waren vijf bleekgezichten. De Apachen standen mit den Weißen in Feindschaft; darum beschloß Winnetou, sie zu überfallen und sich mit ihren Skalpen zu schmücken. Der Ueberfall gelang den roten Männern, aber zu ihrem eigenen Schaden. Die Bleichgesichter wurden überrumpelt, aber sie waren tapfer, sie wehrten sich. Einer von ihnen war hinter einen Baum gesprungen und schoß einen Roten nach dem andern nieder. So starben vier Bleichgesichter, aber auch die zehn Apachen, welche mit Winnetou waren. Op het laatst waren alleen nog het dappere bleekgezicht en Winnetou over. Der Weiße warf sein Gewehr weg und stürzte sich auf den Roten. Er riß ihn zu Boden und entwand ihm die Waffen. Winnetou war verloren; er lag unter dem Weißen und konnte sich nicht bewegen, denn dieser letztere war stark wie ein grauer Bär. Der Apache riß sein Jagdhemd auf und bot dem Feinde die nackte Brust. Dieser aber warf das Messer weg, stand auf und reichte Winnetou die Hand. Zijn bloed had gevloeid, want Winnetou had hem in de hals gestoken, en ondanks dat spaarde hij het leven van de Apachen. Dit bleekgezicht was Old Shatterhand. Sinds die tijd zijn beide mannen broeders geweest, en ze zullen broeders blijven, tot de dood ze scheidt.‹« (GK 1. Jg.: 554f diese Passage wurde von May für die Buchausgabe gestrichen.)

Winnetou fährt fort: »›Und seit Winnetou seinen Bruder Old Shatterhand gefunden hat, ist ihm die Erkenntnis gekommen, daß der große Geist die Liebe ist, daß unser guter Manitou traurig sein Haupt verhüllt, wenn seine Söhne sich untereinander zerfleischen. Der Schöpfer der Erde hat seinen Sohn Je-su gesandt, um seinen roten und weißen Kindern wissen zu lassen, daß Friede sein soll in allen Ländern. Das Kriegsbeil soll vergraben sein und das Calumet der Versöhnung geraucht werden von Ort zu Ort, von Stamm zu Stamm. Het opperhoofd van de Schoschonen zal dit niet begrijpen; er mag, wenn er es erfahren will, selbst mit Old Shatterhand sprechen. Winnetou hat keinen Mund zu dieser Rede; maar hij rijdt van noord naar zuid, van oost naar west, van stam naar stam, um durch sein Beispiel zu lehren und zu zeigen, daß die roten und weißen Kinder des großen Geistes in Liebe und Frieden bei einander wohnen können, wenn sie nur wollen ...‹« (GK 1. Jg.: 555 diese Passage wurde von May für die Buchausgabe gestrichen.)

Mit der Edelmenschrolle verweichlicht das Bild Winnetous. Het wordt tweeslachtiger, krijgt sterke vrouwelijke trekken. Das läßt sich an kleinen Änderungen der Beschreibung festmachen. Im auf den BÄRENJÄGER folgenden Roman ›Der Geist des Llano estakado‹ (GEIST) wird der als kriegerisches Attribut eingeführte Haarhelm nicht mehr erwähnt, die Haare hängen nun lang und weit über den Rücken herab.

Es wird betont, dat het gezicht baardeloos is. Eindeutige Anzeichen lassen vermuten, daß May mit der Winnetou-Figur Erinnerungen, Vorstellungen, Grundhaltungen, die mit seinem Mutterbild in Verbindung stehen, verband.11

In seinem Roman ›Der Scout‹ (SCOUT/GR 8) versuchte Karl May, seinen weißen Wildwesthelden neu zu konzipieren. Es war ihm wohl deutlich geworden, daß seinem Old Shatterhand die vom Leser nachzuvollziehende, mitzuerlebende Vorgeschichte fehlte. So kreierte er einen neuen, einen anonymen Ich-Helden, den er als wahres Greenhorn an der Seite OLD DEATHs in den Westen ziehen läßt. Auch die Winnetou-Figur war von diesem Neubeginn betroffen; May mußte einen Winnetou darstellen, der noch nicht der Freund des Ich-Helden war. Winnetous Auftritt in diesem Roman gleicht dem in AUF DER SEE; May setzt seinen roten Helden geschickt in Szene: In einem Wirtshaus randalieren Rowdies, Winnetou tritt ein. »Es gibt Menschen, welche gleich im ersten Augenblicke der Begegnung, noch ehe sie ein Wort gesprochen haben, einen tiefen, unauslöschlichen Eindruck auf uns machen. Ohne daß eine solche Person sich freundlich oder feindselig verhalten hat, fühlt man deutlich, ob man sie hassen oder lieben werde. Ein solcher Mensch war dieser Indianer. Er trug ein weißgegerbtes und mit rother, indianischer Stickerei verziertes Jagdhemde. Die Leggins waren aus demselben Stoffe gefertigt und an den Nähten mit dicken Fransen von Scalphaaren besetzt. Kein Fleck, keine noch so geringe Unsauberkeit war an Hemd und Hose zu bemerken. Seine kleinen Füße steckten in mit Perlen gestickten Moccassins, welche mit Stachelschweinsborsten geschmückt waren ... die Lippen des vollständig bartlosen Gesichtes waren voll und doch fein geschwungen ... Die Wirkung seiner Persönlichkeit war so groß, daß sich bei seinem Eintreten eine wahre Kirchenstille einstellte.« (251/vgl. GR 8, 59f) Winnetous Stimme wird als wohlklingend, sonor bezeichnet. Es fällt auf, daß die Beschreibung, die durch die bekannte Schilderung der Waffen und des helmartigen Haarschopfes vervollständigt wird, männliche und weibliche Züge/Attribute fast gleichwertig mischt.

Auf eine Bemerkung Old Deaths hin erzählt Winnetou over zijn oom (WINNETOUs OOM): »›Er wurde der Lehrer seines Neffen Winnetou und hat ihn unterrichtet, gut zu sein und die Sünde von der Gerechtigkeit, die Wahrheit von der Lüge zu unterscheiden‹« (252) Damit wird die Bildung und das souveräne Auftreten in der weißen ›Zivilisation‹ erklärt. Er zeigt auch gleich, was er von den Weißen hält: Einen ihn provozierenden Rowdy wirft er kurzerhand aus dem Fenster. Den Ich-Erzähler beachtet er nicht, blickt ihn sogar beim Abschied recht verächtlich an, da er meint, dieser sei nicht energisch genug gegen Rowdies vorgegangen. Gegen Ende des Romans wird der Erzähler (in SCOUT noch nicht Old Shatterhand !), der mit Old Death im Lager der Comanchen weilt, bei einem Angriff der Apachen auf das Lager in einen Kampf mit Winnetou verwickelt: »Eine dunkle Gestalt tauchte grad vor mir auf, sprang augenblicklich auf mich ein und warf mich zu Boden. Der Mann kniete auf mir und legte mir die Hände um den Hals, so daß ich keinen Laut ausstoßen konnte ... Er wollte mich erwürgen, ohne irgend ein Geräusch zu verursachen. De man bezat een enorme lichaamskracht. Zijn vingers lagen als een ijzeren klem om mijn [!] hals. Nur mit List konnte ich mich retten. Ich machte einige konvulsivische Bewegungen und streckte mich lang aus, wodurch in ihm der Glaube erweckt wurde, daß mir der Athem ausgegangen sei. Jetzt löste er seine rechte Hand von meinem Hals, jedenfalls um nach dem Messer zu greifen, es mir in das Herz zu stoßen und mir dann denn Scalp zu nehmen. Mit der Linken hielt er mich noch fest, aber ich konnte doch einen Athemzug thun. Diesen Augenblick mußte ich benutzen. Ich bäumte mich empor und warf ihn ab. Er flog zur Seite auf den Boden und ich schnellte mich auf ihn, um nun meinerseits ihn beim Halse zu nehmen. Da erhielt ich einen Stoß gegen das Kinn, so daß mir der Kopf in den Nacken flog ein Knirschen und Prasseln in meiner linken Kinnlade ich achtete nicht darauf. Er hatte mir das Messer von unten herauf in diesselbe gestoßen; die Klinge war, wie sich später herausstellte, in die Mundhöhle gedrungen, ohne glücklicherweise die Zunge zu verletzen. Ich hatte ihn bei der Kehle und drückte ihm dieselbe so zusammen, daß seine Hand sich vom Griffe des Messers löste. Es blieb mir in der Wunde stecken. Er faßte meine Hände, um sie los zu bringen, er versuchte, mich abzuwerfen, vergebens. Für mich handelte es sich um Tod oder Leben, und ich nahm alle Kraft zusammen, mich zu retten. Keiner von uns beiden hatte bis jetzt ein Wort oder auch nur einen Laut hören lassen, jeder war nur darauf bedacht, den Feind nicht aufkommen zu lassen Er machte es mir ungeheuer schwer und entwickelte eine Gewandtheit, welche fast noch größer war, als seine Körperkraft. Mit aalglatten Bewegungen suchte er mir zu entschlüpfen. Aber es gelang ihm nicht. Endlich wurden seine Bewegungen langsamer und schwächer, und seine Hände lösten sich von den meinigen. Er lag still ... Ich hatte Winnetou besiegt!« (600/602 nicht in GR 8 übernommen) Winnetou, der den Ich-Erzähler für einen Verbündeten der Comanchen gehalten hatte, wird über seinen Irrtum aufgeklärt und freigegeben, er verabschiedet sich: »›Hij zal de beide Bleichgesichtern [sc. Old Death war hinzugekommen] dankbar sein, so lange er lebt.‹« (615) Etwas später beteuert er: »›Winnetou wurde während seines Lebens zum ersten Male besiegt; sein Leben und sein Scalp gehörten diesem jungen Manne ... Ihr könnt von dem Häuptlinge der Apachen Alles verlangen, was er vermag. Er wird es euch geben.‹ ... er ließ sich von mir das Totem [sc. das der Erzähler von INDA-NISCHO erhalten hatte] zeigen und vervollkommnete es durch einige Schnitte. Er schwor mir, weil ich ihn nicht getödtet, ewige Freundschaft.« (648/650 nicht in GR 8) Franz Kandolf meint dazu: »... noch nie ist die Zeremonie eines Freundschaftsschlusses trockener und nüchtener geschildert worden«12 Der junge Weiße erhält von Winnetou ein wertvolles Pferd aus Winnetous eigener Zucht geschenkt. Der Apache läßt den Weißen das Pferd besteigen, obwohl er wußte, daß es ihn sofort abwerfen werde: »Ich hätte den Hals brechen können! Ein ächter Indianerstreich.« (680 nicht in GR 8) Auch dieses Verhalten zeugt nicht von Seelenfreundschaft. Kandolf meint: »Der Leser hat den Eindruck, daß Winnetou kaum mit seinem weißen Bruder Freundschaft schließen würde, wenn dieser ihm nicht das Leben geschenkt hätte.«13 Erst zum Abschied wird Winnetou herzlicher: »Ein Indianer liebt es keineswegs, seine Gefühle zu äußern wie ein Weißer. Winnetou aber machte heute eine Ausnahme. Er umarmte mich, küßte mich auf die Wange ...« (682 nicht in GR 8)

Dieses weichere Schlußbild paßt zur Haltung Winnetous, als er vor der Entscheidung steht, die eingeschlossenen Comanchen niederschießen zu lassen: »›Winnetou kennt weder Furcht noch Angst, aber der Rücken wird ihm kalt, wenn er daran denkt, daß er das Zeichen der Vernichtung geben soll.‹« (681/GR 8, 385) Möglicherweise ist das ambivalente Bild Winnetous in SCOUT darauf zurückzuführen, daß May in diesem Roman versuchte, für seinen weißen Wildwesthelden eine Abenteurerbiographie zu schaffen. Der Versuch kann nicht als gelungen bezeichnet werden, und auch die Integration der eigentlich schon weitgehend vollkommenen Winnetou-Figur in das neue Konzept ist nicht zufriedenstellend.

Im auf SCOUT folgenden Amerikaroman ›Der Schatz im Silbersee‹ (SILBERSEE 1890/91) und in ›Satan und Ischariot I-III‹ (GR 20-22 entstanden 1891/92) kehrt May wieder zu dem vom BÄRENJÄGER bekannten Winnetoubild zurück. Zwei Beispiele aus diesen Werken machen deutlich, daß das Zwiespältige in der Figur noch nicht überwunden ist - wohl auch, weil May noch immer kein wirklich überzeugendes Konzept für den weißen Helden gefunden hatte: In SILBERSEE findet sich eine der brutalsten Szenen des Mayschen Oevres: De Apache wordt door het oude Utah-opperhoofd NANAP NEAV zwaar beledigt: »Winnetou war dem Alten mit einem gewaltigen Satze gegen den Leib gesprungen, hatte ihn dadurch hintenüber geworfen, versetzte ihm mit der Ferse einige Hiebe und Tritte auf die Brust und gegen den Kopf und kehrte wieder nach seinem Platze zurück ... Die Hirnschale war ihm [sc. dem Utah] an der rechten Seite des Kopfes eingetreten und ebenso ein Teil des Brustkastens.« (422)

In GR 20 erleben wir eine außergewöhnliche Begrüßungsszene zwischen Old Shatterhand und seinem roten Bruder: Winnetou »riß sein Pferd mitten im Ventre ... terre zurück, so daß es sich hoch aufbäumte und fast überschlug; dann trieb er es weiter, stellte sich in den Bügel hoch und schrie mit jubelnder Stimme: ›Scharlieh, Scharlieh!‹ ... ›Winnetou, Winnetou, n'scho, n'scho Winnetou, Winnetou, wat goed, wat goed!‹ antwoordde ik, indem ich mein Pferd ihm entgegentrieb. Er kam gleich einem Halbgotte dahergesaust. Trots en rechtop, wie angewachsen, saß er auf dem fliegenden Rappen, de beslagen kolf van de zilverbuks auf das Knie gestemmt. Sein edles Gesicht mit den gebräunten, fast römischen Zügen strahlte vor Freude; seine Augen glänzten. Ich war aus dem Sattel. Er gab sich gar nicht die Mühe, sein Pferd im Laufe anzuhalten; er ließ die Büchse zur Erde gleiten, und schnellte sich, während es an mir vorüberschoß, herab und mir in die ausgebreiteten Arme, um mich an sich zu drücken und wieder und wieder zu küssen. Ja, wir waren Freunde, Freunde in des Wortes vollkommenster und bester Bedeutung ...« (254f) Für die WinnetouGestalt bemerkenswerte, jedoch konstitutionell nicht bedeutende Einzelheiten aus der Satan-Trilogie sind: Es werden zum ersten Mal die Pferde der beiden Helden vorgestellt: Winnetou berijdt Iltschi (Wind) en Old Shatterhand Hatatitla (Bliksem) (GR 20, 256). Als Kuriosum erlebt der Leser Winnetou in Dresden, gekleedt in een donkere broek, donker vest, gordel, korte Saccorock, en cilinderhoed (GR 21, 248), en in Afrika. Winnetou wordt op de terugreis ziek aan einem Gallen- und Leberleiden, das er erst nach dreizehnwöchigem Siechtum (»zum Skelette abgemagert« GR 22, 2) übersteht.

Auch in ›Der Ölprinz‹ (ÖLPRINZ 1892 begonnen) bleibt es beim gewohnten Winnetou-Bild. Im Frühjahr 1892 faßte Karl May den Plan, seine frühen Winnetou-Erzählungen (FIREHAND/DEADLY/IM WILDEN WESTEN/SCOUT) zu einem zweibändigen Sammelwerk zusammenzufassen. Im Oktober 1892 erklärte er zijn uitgever, Friedrich Ernst Fehsenfeld, der gerade Mays Orientzyklus (GR 1-6) herausgegeben hatte, drei Bände, von denen der erste völlig neu geschrieben werden solle, als »hochspannendes Lebensbild des »berühmtesten Indianers« und zugleich eine Tragödie des Untergangs seiner Nation«14 gestalten zu wollen. Der Anfang des neuen Bandes, ›Winnetou, de rode gentleman I‹ (GR 7) lag im Januar 1893 vor; er entstand also zeitweise parallel zu ÖLPRINZ.

›Winnetou I‹, zoals het deel van af 1904 heette, was en is voor veel May-lezers das erste Leseerlebnis in der Welt Karl Mays. Überdies zählt der Roman zu den beliebtesten Büchern Mays überhaupt, (Der Band wird im 3.583. Tausend ausgeliefert (Bamberger Ausgabe die Auflagenhöhe setzt sich zusammen aus allen Bamberger Ausgaben, auch den Taschenbuch- und Lizenzausgaben).) so daß das Winnetou-Bild, wie es sich den meisten Lesern eingeprägt hat, weitgehend darauf basiert. Onvergetelijk voor de lezers van ›Winnetou I‹ is ook de inleiding, die May voor de roman schreef: »Ja, de rode natie ligt op sterven! ... Ik kan alleen maar klagen, maar niets veranderen; ik kan alleen maar treuren, doch keine Toten zurück ins Leben rufen. Ik? Ja, ik! Habe ich doch die Roten kennen gelernt während einer ganzen Reihe von vielen Jahren und unter ihnen einen, der hell, hoch und herrlich in meinem Herzen, in meinen Gedanken wohnt. Er, der beste, treueste und opferwilligste aller meiner Freunde, war ein echter Typus seiner Rasse, welcher er entstammte, und ganz so, wie sie untergeht, ist auch er untergegangen, ausgelöscht aus dem Leben durch die mörderische Kugel eines Weißen. Ich habe ihn geliebt wie keinen zweiten Menschen und liebe noch heut die hinsterbende Nation, deren edelster Sohn er gewesen ist. Ich hätte mein Leben dahingegeben, um ihm das seinige zu erhalten, so wie er dieses hundertmal für mich wagte. Dies war mir nicht vergönnt; er ist dahingegangen, indem er, wie immer, ein Retter seiner Freunde war; aber er soll nur körperlich gestorben sein und hier in diesen Blättern fortleben, wie er in meiner Seele lebt, hij, W i n n e t o u , h e t  g r o t e  o p p e r h o o f d  v a n  d e  A p a c h e n. Ihm will ich hier das wohlverdiente Denkmal setzen, und wenn der Leser, welcher es mit seinem geistigen Auge schaut, dann ein gerechtes Urteil fällt über das Volk, dessen treues Einzelbild der Häuptling war, so bin ich reich belohnt.« (GR 7, 1/5f) So wird dem Leser Winnetou als Edelmensch vorgestellt, lange bevor er im Roman selbst auftritt. Hoofdpersoon van de roman is evenwel niet zoals aangekondigd Winnetou, maar Old Shatterhand. Dessen Entwicklung vom Greenhorn zum omnipotenten Heros erlebt der Leser detailliert mit. Gerade an dem Punkt, an dem Old Shatterhand seine Lehrjahre im Westen mit dem erfolgreichen Kampf gegen einen Grizzly abschließt, verschijnt Winnetou. Hij wordt beschreven als in de BÄRENJÄGER. Sein zu einem helmartigen Schopf aufgebundenes Haar »was zo lang, daß es dann noch reich und schwer auf den Rücken niederfiel. Gewiß hätte ihn manche Dame um dieses herrliche, blauschimmernde schwarze Haar beneidet. Zijn gezicht was bijna nog edeler als dasjenige seines Vaters und die Farbe desselben ein mattes Hellbraun mit einem leisen Bronzehauch. Er stand, wie ich jetzt erriet und später dann erfuhr, mit mir in gleichem Alter und machte gleich heut, wo ich ihn zum erstenmale erblickte, einen tiefen Eindruck auf mich. Ich fühlte, daß er ein guter Mensch sei und außerordentliche Begabung besitzen müsse. Wir betrachteten einander mit einem langen, forschenden Blicke und dann glaubte ich, zu bemerken, daß in seinem ernsten, dunklen Auge, welches einen sammetartigen Glanz besaß, für einen kurzen Augenblick ein freundliches Licht aufglänzte, wie ein Gruß, den die Sonne durch eine Wolkenöffnung auf die Erde sendet.« (109f) Met zijn vader en zijn blanke leraar (KLEKIH-PETRA) klaagt Winnetou den Bahnvermessungstrupp, waartoe Old Shatterhand behoord, aan voor landroof. Im Verlauf der Auseinandersetzung wordt Klekih-petra doodgeschoten. Hij werpt zich in de baan van het schot, dat Winnetou gold, en red zo zijn leven. Hij sterft in Winnetous schoot. Daarvoor heeft de oude echter van Old Shatterhand ein Versprechen abgenommen: »›Bleiben Sie bei ihm treu mein Werk fortführen !‹ Er hob bittend die Hand; ik nam hem in de mijne en antwoordde: ›Ik doe het; jazeker, ik zal het doen!‹« (135) Durch das Vermächtnis eines Sterbenden erhält die Beziehung, die zunächst in spontaner Sympathie gründet, eine tiefere, eine numinose Dimension. Die Beschreibung Winnetous, die - wie schon erwähnt - abwechselnd männliche und weibliche Züge hervorhebt, legt zudem eine tiefenpsychologische Deutung des Verhältnisses nahe: Winnetou ist für das Maysche Erzähl-Ich und damit auch für die reale Persönlichkeit May selbst zum einen männlich tapferer Freund und Bruder, zum anderen (auf unbewußter Ebene) die ideale Geliebte, durch deren Schönheit sich der geliebte Freund (Old Shatterhand/May) in einem Akt verborgenen Narzissmus selbst ›emporhebt‹, seinen Wert steigert.16 Daß beide sich zunächst als Feinde gegenüberstehen, liegt daran, daß Old Shatterhand für Winnetou zu den Länderdieben gehört und daß May seinen weißen Helden sich stufenweise entwickeln läßt. Nach dessen Entpuppung als ›geboren‹ westman is Winnetou de katalysator voor de geestelijke Reifung van de blanke held. Als eerste wird durch die Begegnung mit Winnetou das Bewußtsein für das Unrecht, daß die Weißen der roten Rasse zufügen, in Old Shatterhand geweckt.

In einem Schlachtengetümmel geraten die beiden späteren Freunde kurz darauf aneinander: Winnetou ziet Old Shatterhand over de neergeslagen Intschu tschuna gebogen en wil hem met de geweerkolf neerslaan. Hij raakt echter alleen maar zijn schouder. Ein ins Herz gezielter Messerstich gleitet an einer Blechdose ab und dringt oberhalb des Halses und innerhalb der Kinnlade en in de mond en door de tong. De tweevoudig getroffen OS kann sich dennoch aus Winnetous Würgegriff befreien: »Nun gab es ein wahrhaft satanisches Ringen zwischen uns. Man denke, Winnetou, der nie besiegt worden war und später auch nie wieder besiegt worden ist, mit seiner schlangenglatten Geschmeidigkeit, den eisernen Muskeln und stählernen Flechsen ... Er wendete alle seine Kraft an, mich abzuwerfen, und ich lag auf ihm wie ein Alp, der nicht abzuschütteln ist. Er begann zu keuchen und keuchte immer stärker; ich preßte ihm mit den Fingerspitzen den Kehlkopf so fest nach innen, daß ihm der Atem ausging. Sollte er ersticken? Neen, in geen geval! Ik liet voor een ogenblik zijn hals los, worauf er sofort den Kopf hob; das brachte diesen für meine Absicht in die richtige Stellung zwei, drei rasch aufeinander folgende Faustschläge, en Winnetou was verdooft; ik had hem, de onoverwinnelijke, overwonnen.« (294f)

Man erkennt deutlich, daß May seinen weißen Helden stets dominant gegenüber Winnetou zeichnet. Old Shatterhand greift vom ersten Augenblick der Begegnung an in Winnetous Leben ein. Hij neemt de berschermers- en ook de leraarsrol van Klekih-petra over; er entscheidet, daß Winnetou als tapferer Kämpfer bei einem Überfall der Apachen auf ein Kiowalager vom Kampf ferngehalten werden muß, zodat zijn leven geen damit sein Leben nicht gefährdet ist, en slaat hem bewusteloos, zodat hij gevangengenomen wordt. Er befreit ihn wieder und und schneidet sich bei der Gelegenheit eine Strähne von Winnetous Haar ab, als bewijs van zijn reddingsdaad. Symbolisch gesehen ist das Abschneiden des Haares ein Akt der Schwächung (vergelijk. de Simson-episode in de Bijbel). Der Sieg über Winnetou im Zweikampf durch einen Neuling im Westen, der zudem schwer verletzt ist, setzt die Reihe fort.

Zwar siegt Old Shatterhand über Winnetou, aber Winnetou hatte ihm eine gefährliche Verwundung beigebracht, die ihn an den Rand des Todes brachte. Das Überstehen der Todesnähe ist wichtiger Teil der Entwicklung des weißen Helden. Seine Vollendung als halbgottähnliche Gestalt erfährt Old Shatterhand dann durch die mythische Vereinigung mit Winnetou. Nadat Old Shatterhand sich und seine Gefährten door een gevecht met Intschu tschuna aus der Gefangenschaft der Apachen auslöste und sich als Retter Winnetous ausweisen konnte (Haarsträhne), wordt hij opgenomen in de stam van de Apachen. Dat gebeurd, doordat hij Winnetous bloedsbroeder wordt: »›... er wird das Blut Winnetous trinken, und dieser wird das seinige genießen; dann ist er Blut von unserm Blute und Fleisch von unserm Fleische.‹« (415) May versichert zunächst dem Leser, daß er sich von abergläubischen, heidnischen Riten, wonach die Kraft des einen Blutsbruders auf den anderen übergehe, distanziert, doch die Worte, die er Intschu tschuna in den Mund legt, erinnern deutlich an die Worte, die beim Ritus des christlichen Abendmahles gesprochen werden. May war sich der Bedeutung dieser Szene als Abschluß der Persönlichkeitsentwicklung seiner Figur sicher bewußt, auch wenn er - wohl um den Analogiecharakter zu verdecken - die Handlung nochmals abwiegelnd kommentiert: »Es wurde dabei dem Genusse des Blutes weder von mir, noch von den Apachen irgendwelche Wirkung zugeschrieben, sondern er hatte nur eine rein symbolische, also bildliche Bedeutung. Und doch, höchst sonderbar, trafen später stets die Worte Intschu tschunas zu, daß wir [sc. Old Shatterhand en Winnetou] eine Seele mit zwei Körpern sein würden. Wir verstanden uns ohne uns unsere Gefühle, Gedanken und Entschlüsse mitteilen zu müssen. Wir brauchten uns nur anzusehen, um genau zu wissen, was wir gegenseitig wollen; ja, dies war gar nicht einmal notwendig, sondern wir handelten selbst dann, wenn wir voneinander fern waren, mit einer wirklich erstaunlichen Uebereinstimmung, und es hat nie, niemals irgend eine Differenz zwischen uns gegeben. Das war aber nicht etwa die Wirkung des genossenen Blutes, sondern eine sehr natürliche Folge unserer innigen, gegenseitigen Zuneigung und des liebevollen Eingehens und Einlebens des einen in die Ansichten und individuellen Eigentümlichkeiten des andern.« (418)

In einigen wichtigen Punkten ist die Seelengemeinschaft der Blutsbrüder jedoch nicht so vollkommen, so daß der eine die Einstellung des anderen gar nicht wirklich erkennt auch weil der andere seine Meinung nicht offen darlegt oder einer (es ist jeweils Old Shatterhand) dem anderen seine Ansicht aufzwingt oder heimlichen Einfluß auf ihn ausübt. Unaufrichtig seinem Blutsbruder gegenüber ist Old Shatterhand, als es darum geht, seine Beziehung zu Winnetous zuster NSCHO-TSCHI darzulegen. Old Shatterhand ist der schönen Indianerin, die Winnetou äußerlich und innerlich sehr ähnlich ist und der er als seiner Pflegerin während der langen Zeit des Siechtums zu großem Dank verpflichtet ist, zwar herzlich zugetan, aber an eine Verbindung mit ihr denkt er nicht. Er weicht entsprechenden Fragen Intschu tschunas und Winnetous mit allgemeinen Antworten aus; met het gevolg, dat Nscho-tschi naar de blanken wil reizen, om een ›blanke‹ Bildung und weiße Umgangsformen zu erlangen und dadurch eine akzeptable Gefährtin Old Shatterhands zu werden. Auf dem Weg in den Osten werden sie und ihr Vater von SANTER erschossen. Nach diesem Doppelmord zwingt Old Shatterhand Winnetou zur Aufgabe seiner indianischen Identität, indem er den großen Häuptling hindert, einen seinem Selbstverständnis und dem seines Volkes entsprechenden Racheschwur abzulegen: »›Die Augen aller Apachen schauen jetzt auf Winnetou, um zu sehen, wie er den Tod seines Vaters und seiner Schwester rächen wird. Mein Bruder Old Shatterhand mag hören, was ich hier bei diesen beiden Leichen gelobe! Ich schwöre bei dem großen Geiste und bei allen meinen tapfern Vorfahren, welche in den ewigen Jagdgründen versammelt sind, daß ich von heut an jeden Weißen, jeden, jeden Weißen, der mir begegnet, mit dem Gewehre, welches der toten Hand meines Vaters entfallen ist, erschießen oder -‹ ›Halt!‹ viel ik hem huiverend in de rede, denn ich wußte, daß es ihm unnachsichtlicher, unerbittlicher Ernst mit diesem Schwure sein würde! ... seine Augen (funkelten) mich beinahe drohend an und er rief aus: ›Wil Old Shatterhand mij verhinderen, mijn plicht te doen? Moeten de oude vrouwen op mij spugen, und soll ich aus meinem Volke gestoßen werden, weil ich nicht den Mut besitze, das zu rächen, was heut hier geschehen ist?‹ ... Er stand stolz und hoch aufgerichtet vor mir, ein Mann, der sich trotz seiner Jugend als König all der Seinen fühlte! ... ›Du sollst und wirst thun, was du willst; vorher aber höre eine Bitte ... Hier ligt Nscho-tschi ... Ze heeft ook jou lief gehad ... Bei dieser unserer Liebe bitte ich dich, sprich den Schwur, welchen du thun willst, nicht jetzt aus, sondern erst dann, wenn die Steine des Grabes sich über der edelsten Tochter der Apachen geschlossen haben!‹ Hij keek me ernstig ... aan en zei: ›Mijn broeder ... heeft een grote macht over de harten van allen, met wie hij omgaat ... Nscho-tschi würde ihm seine Bitte gewiß erfüllen, und so will auch ich sie ihm gewähren ...‹« (497ff) Diese massive Beeinflussung begründet Old Shatterhand noch damit, daß Winnetous Schwur einen kontinentweiten Krieg der roten mit der weißen Rasse ausgelöst hätte, der letztlich zur Vernichtung der Indianer geführt hätte. Dahinter stand aber natürlich auch Old Shatterhands christliches Selbstverständnis. Und dieses ist der dritte Punkt, der die Freunde unterscheidet. In einem langen Gespräch bittet Winnetou Old Shatterhand, nie den Versuch zu machen, ihn zum Christentum bekehren zu wollen. Der Weiße verspricht ihm das aber nicht ohne Hintergedanken: »... muß man denn reden? Ist nicht die That eine viel gewaltigere, eine viel überzeugendere Predigt als das Wort? ›An ihren Werken sollt ihr sie erkennen‹, sagt die heilige Schrift, und nicht in Worten, sondern durch mein Leben, durch mein Thun bin ich der Lehrer Winnetous gewesen ...« (425) Das endet damit, daß Winnetou im Sterben seinem Bruder gesteht, ein Christ zu sein (GR 9, 474).17

Die Geschlossenheit und formale Meisterschaft, die de roman ›Winnetou I‹ auszeichnen, erreichen die Bände II und III (GR 8/9) nicht. Dem aufmerksamen Leser fällt auf, daß May darin Texte aneinanderreihte, die früheren Schaffensperioden entstammen. Das Winnetoubild dieser Bände wurde nur oberflächlich - teilweise auch gar nicht - dem neuen Niveau angepaßt. Winnetous Tod wird nahezu wörtlich wie in IM WILDEN WESTEN erzählt. May läßt seinen roten Helden nun jedoch den nahenden Tod erahnen. Auch der Schluß wurde geändert. Das Begräbnis Winnetous wird geschildert: »Het lijk van de Apache werd in dekens gewikkeld en op een paard gebonden ... bis in die Gros-Ventre-Berge war es nur zwei Tagesreisen ... wir (erreichten) das Thal des Metsur-Flüßchens. Daar hebben we de indiaan begraven, unter christlichen Gebeten und mit den Ehren, die einem so großen Häuptlinge bewiesen werden müssen: Er sitzt mit seinen sämtlichen Waffen und in seinem vollständigen Kriegsschmucke rechtop op zijn voor dat doel doodgeschoten paard im Innern des Erdhügels, welchen wir um ihn wölbten. Auf diesem Hügel wehen nicht die Skalpe erschlagener Feinde, wie man es auf dem Grabe eines Häuptlings zu sehen gewohnt ist, sondern es sind drei Kreuze darauf errichtet worden.« (475)

Die Betroffenheit Old Shatterhands über den Verlust des Bruders erfährt in GR 9 intensiveren Ausdruck als in der früheren Fassung von Winnetous Tod: »Winnetou dood! Diese beiden Worte sind genügend, um die Stimmung zu bezeichnen, in welcher ich mich damals befand. Es war, als ob ich mich von seinem Grabe gar nicht trennen könnte. Ich saß in den ersten Tagen schweigend bei demselben und sah dem Treiben der Menschen zu ... Ich sage, ich sah zu, aber eigentlich sah ich nichts. Ich hörte ihre Stimmen, und dennoch hörte ich nichts. Ich war geistesabwesend. Mein Geisteszustand glich demjenigen eines Mannes, der einen Hieb auf den Kopf erhalten hat und, nur halb betäubt, alles wie von weitem hört und alles wie durch eine mattgeschliffene Glasscheibe sieht ... Es verging eine halbe Woche, ehe ich mich aufraffte ...« (477)

Na Winnetous dood graaft Old Shatterhand het testament van de Apache op, dat deze in het graf van zijn vader verstopt had. Dabei trifft er auf Santer, de moordenaar van Nscho-tschi en Intschu tschuna. Het lukt Santer, het testament van Winnetou in handen te krijgen. In dit testament beschrijft Winnetou de weg naar een grot, waarin een grote voorraad goud ligt. Eine Sicherheitsvorkehrung Winnetous nicht erkennend, sprengt sich der Mörder in die Luft. Daarbij wordt ook het testament van de Apachen vernietigd.

In der formal der Winnetou-Trilogie ähnlichen Surehand-Reihe - der direkt für die Buchausgabe geschriebene Teil (GR 14/19) wird ebenfalls durch ein Kompendium aus frühen Texten ergänzt (GR 15) - speelt Winnetou geen betekenisvolle rol, omdat het in deze roman in de eerste plaats gaat om het meningsverschil van Old Shatterhand met de atheïst OLD WABBLE und die Zusammenführung der Familie des Gottsuchers OLD SUREHAND geht. Een episode uit deze roman sei herausgehoben, omdat deze voorbeeldig de samenwerking tussen Winnetou en Old Shatterhand laat zien middels een spectaculaire berenjacht:

»Daar lag ... de koning van de grijze beren. Ja, deze naam verdiende hij, denn von dieser Größe hatte ich noch keinen je gesehen ... Winnetou senkte seinen Blick mit jenem unbeschreiblichen Ausdrucke, der mir unvergeßlich ist, in meinen [!] Augen und fragte mich: ›Heeft mijn broeder Shatterhand nog het oude vertrouwen in mij?‹ Ik knikte ... ›In mij, mijn hand en mijn mes?‹ vroeg hij weer. ›Ja.‹ ›Wil hij mij zijn leven toevertrouwen?‹ ›Ja.‹ Ich hätte nicht nein gesagt, auch wenn mir bange gewesen wäre, denn Winnetou hätte sich mir auch unbedenklich anvertraut ... Er führte uns ... nach einem dichten Busche. Daar bleef hij staan en zei: ›Achter deze struik verstop ik me. Old Shatterhand zal me de beer brengen en hem hier langs voeren ... Old Shatterhand en Winnetou zijn een. Beide hebben een lichaam, een ziel en ook maar een leven. Das seinige gehört mir und das meinige ihm. Howgh!‹ ... Winnetou nam zijn mes in zijn linkerhand en kroop achter de bossage, zodat hij niet te zien was. Er flüsterte mir, falls ich je noch bedenklich sein sollte, beruhigend zu: ›De wind is onze bondgenoot, und wenn der Bär mich je entdecken sollte, hast du den ersten Stich!‹ Ik was helemaal niet bang ... Ik trok mijn mes ook met mijn linkerhand und huschte ... zurück ... der Bär (lag) noch genau so wie vorher ... Ik ... pakte een steen op ... en gooide die naar hem. Hij ... hief zijn kop op. De kleine, giftige ogen erfaßten mich, und er stand, ohne sich einmal zu dehnen und zu strecken, mit einer Schnelligkeit auf, in welcher ihn gewiß kein Tiger oder Panther übertroffen hätte. Ich huschte ... zurück und schritt ... rückwärts dem Busche zu, hinter welchem der Apatsche steckte. Jetzt erschien der Bär, und nun galt es freilich das Leben. Wenn ich strauchelte und stürzte, war ich sicher verloren. Das Kunststück bestand darin, den Bären an Winnetou vorüber zu locken und ihn dann zum Stehen zu bringen, um dem Apatschen einen sichern Stoß zu bieten. Mit jener schwerfällig erscheinenden Leichtigkeit, welche außer dem Bären noch dem Elefanten eigen ist, folgte er mir, langsam und überlegend, wie es schien, in Wahrheit aber sehr schnell und entschlossen. Hij ... kwam steeds dichter op me toe. Dat wilde ik. Als ich den Busch erreichte, war er nur noch acht Schritte entfernt. Ich retirierte schneller, jetzt war er am Busche. Noch einen Schritt weiter, und wenn ich ihn nun nicht zum Stehen brachte, war es mit mir aus! Den riesigen Tatzen dieses Ungeheuers konnte kein Geschöpf der Erde widerstehen ... Also entweder oder! Ich sprang zwei Schritte vor und hob den Arm. Schon war Winnetou hinter dem Busche hervorgetreten und stand mit gezücktem Messer hinter dem Bären. Dieser hielt bei meiner scheinbaren Angriffsbewegung inne und richtete sich auf, kopfshöher noch als ich. In diesem Augenblicke stieß der Apatsche zu, nicht hastig schnell, sondern mit der raschen Bedächtigkeit, welche geboten war, wenn er richtig treffen wollte, nämlich zwischen die zwei bekannten Rippen in das Herz. De kling was er tot aan het heft ingegaan; hij liet hem niet steken, maar trok hem er snel weer uit, om niet zonder wapen te zijn. Het monster wankelde, als ob es stürzen wolle, drehte sich aber ganz unerwartet im Nu um en strekte zijn klauwen naar Winnetou uit, die nauwelijks de tijd vond, achteruit te springen. Nu was zijn leven in gevaar, niet meer het mijne. Ik stond onmiddellijk achter de beer, haalde uit en stak toe, sprong echter ogenblikkelijk, het mes zitten latend, weer terug ... toen stortte hij, als door een onzichtbare moker getroffen ... in elkaar.« (418-22)

In ›Old Surehand III‹ (GR 19) komt May - im Zusammenhang mit der Schilderung eines Knieschusses sich an seine Leser wendend - auf Winnetous Tod zurück: »Ich halte noch heut meine Waffen hoch. Mijn Henrybuks en mijn berendoder zijn ook nu nog mijn meest waardevolle bezittingen. Kostbarer aber noch als sie ist mir Winnetous zilverbuks, die ik al, toen hij nog leefde, stets mit einer gewissen heiligen Scheu betrachtet oder in die Hand genommen habe. Als er erschossen worden war, hebben we hem hoog te paard en met al zijn wapens, dus ook met de zilverbuks begraven. Enige jaren later kwam ik ... daar juist aan, toen de Sioux zijn graf  wilden openen en beroven. We verdreven ze na een zware strijd. Ze hadden het op de zilverbuks voorzien. Ich konnte natürlich nicht als Hüter seines Grabes stets im Thale des Metsurflusses bleiben, und da zu erwarten war, daß sich die Entweihung des Grabes wiederholen werde, haalde ik de zilverbuks eruit en zorgde er voor, dat dit overal bekend werd ... Nu hangt dit prachtige geweer naast mijn schrijftafel, en terwijl ik er over vertel, habe ich es vor meinen Augen und gedenke in tiefer Wehmut dessen, den es nicht ein einziges Mal im Stich gelassen hat und der mein bester, vielleicht mein einziger Freund gewesen ist, das Wort Freund in seiner wahren, edelsten und höchsten Bedeutung genommen!« (328f)

In de roman ›De zwarte mustang‹ (1896/97), Mays laatste bijdrage voor de ›Gute Kamerad‹, und in den Marienkalendergechichten (GOTT LÄßT SICH/BLIZZARD/ MUTTERLIEBE) wird das bis dahin erreichte Niveau der Figuren Old Shatterhand en Winnetou nicht ganz gehalten, omdat in deze teksten de helden meer als wreker cq rechters fungeren, waarbij medogenloosheid en ook gewelddadigheden voorkomen. In zijn laatste Winnetou-roman, in ›»Weihnacht !«‹ (GR 24 1897), die begint met een episode uit KARL MAYs/Old Shatterhands jeugd, tritt Winnetou wieder ganz als Edelmensch auf. May gibt in diesem Roman die ausführlichste und im Sinne der erotischen Untertöne decouvrierendste beschrijving van zijn rode held:

»... het beroemde opperhoofd van de Apatschen was dan ook veel meer dan alleen maar een ongewone man. Die Häuptlingsstellung war es natürlich nicht, welche imponierte ... maar het lag geheel alleen aan zijn persoon, in der Gesamtheit seiner Vorzüge, seinen geistigen und seelischen Eigenschaften, welche in seiner fehlerlosen männlichen Schönheit eine köstliche Verkörperung gefunden hatten, daß sein Erscheinen überall, wohin er kam, Bewunderung erregte und dabei zugleich jene niemals ausbleibende Ehrerbietung erweckte, deren sofortige Folge stets der unwillkürliche Gehorsam ist. Hij droeg steeds, net als ik, als ik me in het westen bevond, einen aus Elkleder gefertigten Jagdanzug von indianischem Schnitt, aan zijn voeten lichte mocassins, die met stekels van een stekelvarken en zeldzaam gevormde nuggets waren versierd. Eine Kopfbedeckung gab es bei ihm nicht. Sein reiches, dichtes, blauwzwart haar was op zijn hoofd in een hoge, helmachtige Schopf geordnet und fiel von da aus, als hij in het zadel zat, als een maan of een dichte sluier bijna tot op de rug van zijn paard naar beneden. Geen enkele adelaarsveer versierde deze indiaanse haardracht. Hij droeg dit teken van een opperhoofd nooit; es war ihm ohnedies auf den ersten Blick anzusehen, dat hij geen gewone krijger was. Ik heb hem temidden van opperhoofden gezien ...; zijn koninklijke houding, zijn vrije, ongedwongen, elastische en toch zo trotse gang zeichneten ihn doch als den edelsten von allen aus. Wer auch nur einen einzigen Blick auf ihn richtete, die zag meteen, dat men het met een belangrijke man te doen had. Om zijn hals droeg hij de kostbare vredespijp, de medicijnbuidel en een drievoudige ketting van Krallen van de grizzlybeer, welche er mit Lebensgefahr selbst erlegt hatte. Der Schnitt seines ernsten, männlich schönen Angesichtes, dessen Backenknochen kaum merklich vorstanden, war fast römisch zu nennen, und die Farbe seiner Haut war ein mattes Hellbraun, mit einem leisen Bronzehauch übergossen. Hij had geen baard; in dit opzicht was hij een echte indiaan. Darum war der sanfte, liebreich milde und doch so energische Schwung van zijn lippen stets zu sehen, deze halfvolle, ik zou willen zeggen, küßlichen lippen, welche der süßesten Schmeicheltöne ebenso wie der furchterweckendsten Donnerlaute, der erquickendsten Anerkennung gleichso wie der schneidendsten Ironie fähig waren. Zijn stem had, als hij vriendelijk sprak, einen unvergleichlich ansprechenden, anlockenden gutturalen Timbre, den ich bei keinem andern Menschen gefunden habe und welcher nur mit dem liebevollen, leisen, vor Zärtlichkeit vergehenden Glucksen einer Henne, die ihre Küchlein unter sich versammelt hat, verglichen werden kann; im Zorne hatte sie die Kraft eines Hammers, welcher Eisen zerschlägt, und, wenn er wollte, eine Schärfe, welche wie zersetzende Säure auf den festesten Gegner wirkte. Wenn er, was aber sehr selten und dann nur bei hochwichtigen oder feierlichen Veranlassungen geschah, eine Rede hielt, so standen ihm alle möglichen Mittel der Rhetorik zur Verfügung. Ik nooit een betere, overtuigender, hinreißenderen Redner gehört als ihn und kenne nicht einen einzigen Fall, daß es einem Menschen möglich gewesen wäre, der Beredsamkeit des großen, unvergleichlichen Apatschen zu widerstehen. Beredt auch waren die leicht beweglichen Flügel seiner sanftgebogenen, kräftigen, aber keineswegs indianisch starken Nase, denn in ihren Vibrationen sprach sich jede Bewegung seiner Seele aus. Het mooiste aan hem waren echter zijn ogen, deze donkere, sammetartigen ogen, in denen, je nach der Veranlassung, een hele wereld van liefde, goedheid, dankbaarheid, medelijden en der Besorgnis, aber auch der Verachtung liegen konnte. Solch‹ eerlijke, trouwe, oprechte ogen, in welchen beim Zorne heilige Flammen loderten oder aus denen das Mißfallen vernichtende Blitze schleuderte, konnte nur ein Mensch haben, der eine solche zuiverheid van de ziel, oprechtheid van hart, onwrikbaarheid van karakter en stete Wahrheit des Gefühles besaß wie Winnetou. Es lag in diesen seinen Augen eine Macht, welche den Freund beglückte, den Feind mit Furcht und Angst erfüllte, den Unwürdigen in sein Nichts verwies und den Widerspenstigen zum Gehorsam zwang. Als hij over God sprak, zijn grote, goede Manitou, waren zijn ogen vrome Madonna-, wenn er freundlich zusprach, liebevolle Frauen-, wenn er aber zürnte, dreigende Odins-ogen.« (276ff)

In GR 24 wird in besonderer Weise ein Motiv thematisiert, dat van het begin af aan met de Winnetou-figuur verbonden is: goud. Winnetou kent als indiaan vele rijke goudaders. Als hij in de ›geciviliseerde wereld‹ komt, betaald hij met nuggets. An dem Reichtum, den sein Wissen ihm ermöglicht, hat er jedoch keinerlei Interesse. Voor hem is goud ›deadly dust‹, dodelijk stof. Kort na de scene van het bloedbroederschap in GR 7 vraagt hij Old Shatterhand nach seinem Verhältnis zum Reichtum. Deze geeft in eerste instantie een onduidelijk antwoord, zodat Winnetou aanneemt, dat hij naar goud streeft, en zijn blanke vriend belehrt: »›Het goud heeft de rode mennen alleen maar ongelukkig gemaakt; vanwege het goud dringen de blanken ons heden nog van land naar land, van plaats naar plaats, zodat we langzaam maar zeker ten onder zullen gaan. Het goud is de oorzaak van onze dood. Mijn broeder mag ja nicht danach trachten.‹« (423f) Natuurlijk blijkt, dat Old Shatterhand niet naar de materiele rijkdom strebt. Maar Winnetous woorden worden kort na het gesprek bittere waarheid. Om zijn zuster voor die Ausbildung in het oosten auszurüsten, zoeken Intschu tschuna, Nscho-tschi en Winnetou bij Nugget-tsil een goudader op. Daarbij worden Nscho-tschi en Intschu tschuna neergeschoten. Het motief begleitet die Figur auch nach dem Tod noch: Winnetous testament heeft betrekking op goudschatten. Bei der Suche danach sprengt sich Santer in die Luft. In GR 24 dreht sich die gesamte Amerika-Handlung um ein finding-hole, een goudader, waarop meerdere groepen aanspraak maken. Al aan het begin van de eigenlijke handeling speelt goud een rol: van de westman WATTER worden nuggets gestolen, Old Shatterhand, die incognito in Weston verblijft, wordt ervan verdacht, de dief te zijn. Da taucht Winnetou auf, deckt die Identität seines weißen Bruders auf und weist alle Beteiligten in ihre Schranken. Bemerkenswert an der Szene ist, dat Winnetou hoog te paard in een Gaststube eindringt und gewissermaßen von oben herab für Recht und Ordnung sorgt. Ook wat betreft het finding-hole speelt Winnetou de hoofdrol, da er nachweisen kann, daß ihm die Lagerstätte gehört; er hatte sie vor allen anderen gefunden. Zum ersten Mal in einer Erzählung beutet Winnetou sozusagen vor den Augen des Lesers eine Bonanza aus. Hij dwingt de naar goud verlangende misdadigers, de nuggets te bergen. Old Shatterhand overtuigd hen ervan, daß Gold nur dann Verderben bringe, als het gezocht en gevonden wordt, als geschenk is het ongevaarlijk. Op kerstavond schenkt de Apache daarop het goud aan CARPIO, EMIL REITER, AMOS SANNEL en HERMANN ROST.

Pas 12 jaar later schrijft Karl May weer een Amerika-roman. Aanleiding was zijn en de eerste en enige reis naar Amerika in het jaar 1908. Mays Selbstverständnis als Schriftsteller hatte sich inzwischen grundlegend gewandelt.18 Hij schreef sinds de eeuwwisseling symbolisch-allegorische romans. Zo is ook de roman ›Winnetou IV‹ (GR 33 1909), Mays letzter Roman überhaupt, kein Abenteuerroman im altbewährten Sinne mehr. Winnetou zelf duikt niet meer op, aber es geht dennoch in diesem Werk um dem großen Apachen - fast mehr als in den Werken, in denen er handelnd auftritt.

De ouder wordende Old Shatterhand wordt uitgenodigd voor een grote meeting bij Mount Winnetou. Daar wil een zelfbenoemd comite naar ontwerpen van YOUNG APANATSCHKA en YOUNG SUREHAND, de zonen van Old Surehand en APANATSCHKA, voor Winnetou een kolossaal gouden monument oprichten. Vriend en vijand van Winnetou zijn onderweg naar deze meeting, om daar het laatste gevecht met elkaar te beslechten. Het meningsverschil geht einmal um das Denkmal selbst, aber auch um die alten Zwistigkeiten zwischen den verfeindeten Indianerstämmen.

Het (voorlopige, stenen) beeld is »ongeveer acht meter hoog ... Ik keek het eerst naar het gezicht van Winnetou. Es war getroffen, überraschend getroffen. En toch leek het me vreemd. Het waren zijn trekken, precies zijn trekken; maar ze waren niet zo vriendelijk ernstig, zo goedig en zo dierbaar, als ik ze had leren kennen, sondern sie zeigten einen fremden Ausdruck, der ihm im Leben niemals eigen gewesen war. Dieser Ausdruck harmonierte allerdings mit der aggressiven Bewegung, welche der Figur von ihren Verfertigern erteilt worden war. Die Kleidung war mit peinlichster Gewissenhaftigkeit ausgeführt ... Den rechten Fuß wie zum Sprunge vorgesetzt, stützte sich die Figur auf die in der linken Hand gehaltene Silberbüchse, während die rechte Hand einen geladenen zweiten Revolver drohend vorstreckte. In dieser vorwärts strebenden Bewegung hatte die Gestalt etwas aal- oder schlangenhaftes. Of men dacht aan een panter, der sich aus seinem Hinterhalt hervorschnellt, um sich auf die Beute zu stürzen. Hierzu paßte der nicht etwa nur drohende, sondern gierige Ausdruck des Gesichtes, welcher umso befremdender oder abstoßender wirkte, je deutlicher die Schönheit dieses Gesichtes trotz alledem hervortrat.« (445f) Zwei Vorbildern ist das Äußere der Statue nachempfunden: einmal greift May auf seine Winnetoubeschreibung aus DEADLY zurück (im obigen Zitat ausgelassen), zum anderen standen wohl Deckelbilder von Buchausgaben (erste Ausgabe von GR 7 und SILBERSEE) Pate. Old Shatterhand is het met de geplande manier, waarop men Winnetou wil eren, niet eens. Die Vorlagen des von ihm abgelehnten Denkmals machen deutlich, dat de schrijver Karl May zich wilde distancieren van het Winnetoubeeld uit zijn tot 1900 verschenenen romans en vertellingen. Winnetou moest niet meer alleen de – ook al was hij nog zo edel - indiaanse krijger zijn. May wollte auch diese Figur in den Zusammenhang seiner Spätwerkphilosophie einbinden: »Ich sah um mich herum das tiefste Menschenelend liegen ... Und hoch über uns lag die Erlösung, lag die Edelmenschlichkeit, nach der wir emporzustreben hatten ... Aus der Tiefe zur Höhe, ... vom niedern Sinnenmenschen zum Edelmenschen empor. Wie das geschehen müsse, wollte ich an zwei Beispielen zeigen, an einem orientalischen und an einem amerikanischen. Ich teilte mir die Erde für diese meine besonderen Zwecke in zwei Hälften, in eine amerikanische und eine asiatisch-afrikanische ... In Amerika moest een mannelijke en in Azië een vrouwelijke gestalte het ideaalbeeld zijn, an dem meine Leser ihr ethisches Wollen emporzuranken hätten. De ene is mijn Winnetou, de andere MARAH DURIMEH geworden.« (LEBEN UND STREBEN 143f) Dat schreef May in zijn autobiografie (1910). Die posthume Symbolisierung Winnetous erfolgt durch zwei Motive des Romans. Het ene is het idee van de Winnetou-clans het andere het echte testament van de Apache.

In het voorwoord van GR 7 verkündete May, mit der Winnetou-Trilogie Winnetou en daarmee het rode ras ein Denkmal setzen zu wollen. Von der Art, in der das geschah, will der Karl May des Spätwerks sich absetzen. Hij draait het concept om: Winnetou is niet de laatste grote vertegenwoordiger van een ras, die untergeht, jetzt wird Winnetou im Rahmen eines utopischen Konzeptes zum Prototyp einer neuen Rasse. Dies geschieht über sein Vermächtnis. Zunächst des ungeschriebenen: TATELLAH-SATAH, de grote indiaanse medicijnman en vriend van Winnetou, spreekt over veranderingsproces, die ook hij moest doormaken: »›Ik had een voorgevoel van de geschiedenis en de geheimen van ons ras. Ik had het ras willen redden van de ondergang, van de dood. Hun ziel moest ontwaken, in Winnetou, de meest diepgaande, de edelste van de indianen. Nu was hij dood, en de ziel van zijn ras was gestorven. Dat dacht ik, ik dwaas! ... De stem van het leven drang wieder zu mir herein. En waar ik praten hoorde, sprak men over Winnetou. Hij leefde. Hij kwam van de Hancockberg, waar hij werd neergeschoten, over de prairies, dalen en bergen naar zijn thuisland terug ... Hij was niet dood ... Seine Taten wachten auf. Zijn woorden gingen van tent tot tent. Seine Seele wurde laut. Ze begon te spreken, te prediken. Sie schritt durch die Täler. Ze besteeg de berg ... Sie kam zu mir herein, und als ich sie erkannte, da war es zwar die Seele Winnetous, zugleich aber auch die Seele seines Stammes, seines Volkes, seiner Rasse ... Er war im Munde aller roten Nationen. Er wurde zur Turmesflamme, die über die Savannen und über die Berge leuchtet. Wer Gutes, Reines und Edles wollte, die sprak over Winnetou. Wer nach Hohem, nach Erhabenem trachtete, der redete von ihm. Winnetou wuchs zum Ideal. Er ist die erste geistige Liebe seiner Rasse!‹« (422f) Ganz deutlich wird in diesen Worten die Nähe zur Christusgestalt. Die Ausgestaltung des Gedankens, Winnetou zum roten Heiland emporzustilisieren, wird durch ein seltsames Utopiekonzept Mays in ihrer Stringenz etwas getrübt. May propagiert die Entstehung einer germanisch-indianischen Rasse. Al in ›Ardistan en Dschinnistan I‹ (1907 GR 31) laat May Marah Durimeh, die MENSCHHEITSSEELE, davon reden: »›Dieser rote Mann stirbt nicht. Geen Portugees, geen Spanjaard, geen Engelsman, geen Yankee heeft de macht, hem te verdelgen. Und der Deutsche geht nicht hinüber, um des Indianers Feind zu sein. Sie haben Beide das, was wohl kein Anderer hat, nämlich Gemüt, und das wird sie vereinen. De zogenaamde ›stervende‹ indiaan zal weer opstaan ... Der gegenwärtige Yankee wird verschwinden, damit sich an seiner Stelle ein neuer Mensch bilde, dessen Seele germanisch-indianisch ist. Diese neue amerikanische Rasse wird eine geistig und körperlich hochbegabte sein und ihren Einfluß nicht auf die westliche Erdhälfte allein beschränken. Sie wird sich aller geistigen Triebkräfte des Abendlandes bemächtigen ...‹« (18f) Winnetou ist zum Prototyp der neuen Rasse prädestiniert, da er edelster Indianer und zugleich Zögling van een duitse geleerde (Klekih-petra) en Old Shatterhand is. Der Rassegedanke wird (glücklicherweise) in GR 33 nicht weiterverfolgt. May begnügt sich damit, den ersten Schritt auf dem Weg zur neuen Rasse aufzuzeigen: Am Ende des Romans begraben die indianischen Stämme ihre selbstmörderischen Feindschaften und werden ein Volk im Geiste Winnetous.

Das ungeschriebene Vermächtnis Winnetous wird durch ein geschriebenes ergänzt. Het blijkt, dat er twee testamenten van de Apachen zijn. Het ene, in GR 9 mit Santer untergegangene, handelte von irdischen Schätzen. Er is echter ook nog een ander, een waardevoller: Old Shatterhand had toendertijd na Winnetous dood niet goed gezocht. Door een brief van Tatellah-Satah wordt hij op zijn vergissing gewezen: »›Waarom zoek je alleen maar naar deadly-dust? Naar dodelijk, gouden stof? Denk je echt, dat Winnetou, de overvloedig rijke, de mensheid niets beters kon nalaten? Was Winnetou, die je toch moet kennen, zo oppervlakkig, daß du es verschmähen durftest, in größerer Tiefe zu suchen?‹» (243) Bij de Nugget-tsil vindt Old Shatterhand/KARL MAY het echte testament van Winnetou. Het bestaat uit een aantal schriften, waarin Winnetou tot zijn ras en tot de mensheid spreekt. Im Passiflorenraum bij Mount Winnetou, een gebedskapel, waarin Winnetou een reusachtig kruis van passiebloemen plantte, leest Old Shatterhand (later WAKON) einem auserwählten Publikum voor uit het testament. May belooft zijn lezers, in de volgende delen van zijn Gesammelten Werke wolle er sie mit Winnetous Texten bekanntmachen. Über wenige Notizen hinaus ist dieses Vorhaben jedoch nicht gediehen. Dieter Sudhoff meint, daß May ein solches Werk auch gar nicht hätte schreiben können, da es nach dem Konzept des Bandes GR 33 nur darum hätte gehen können, das Neue Testament neu zu schreiben. (Dieter Sudhoff: Karl Mays ›Winnetou IV‹. Materialien zur Karl-May-Forschung Bd. 6. Ubstadt 1981, blz. 100f )

Konkret ausgeführt hat May, wie er sich die Umsetzung und Verbreitung der vom neuen Winnetou ausgehenden Welterlösung im einzelnen vorstellte. De JONGE ADELAAR verteld bij Nugget-tsil de sage van Dschinnistan: Lange tijd geleden waren boodschappers van koningin MARIMEH vanuit Azië naar Amerika gekomen en hebben daar de wet van Dschinnistan geopenbaard, »›dat de ›wet van de beschermengelen‹ heet ... ein jeder Untertan dort hat im Stillen der unbekannte Schutzengel eines andern Untertanen zu sein ... Dat beviel onze voorvaderen, want zij waren net zo edel als de bewoners van het werelddeel Azië.‹« (276f) Na een lange tijd van vrede en geluk unter diesem Gesetz wurde die Verbindung mit Dschinnistan unterbrochen. De wet raakte in de vergetelheid, de indiaanse volken begonnen onderling oorlog te voeren. Van Tatellah-Satah ging de gedachte uit, de wet van Dschinnistan opnieuw in te voeren. Zo ontstond de Winnetou-clan: »›Elk lid verplicht zich, de beschermengel van een ander lid te zijn, zijn hele leven lang, tot in de dood. We hadden deze clan dus de clan van de beschermengelen kunnen noemen, hebben hem echter de Winnetou-clan genoemd ... Wir treffen damit das Richtige, und wir ehren dadurch zu gleicher Zeit das Andenken des besten und geliebtesten Häuptlings aller Zeit und aller Apatschenstämme ... Es soll dies das einzige Denkmal sein, welches ihm die rote Rasse setzt. Es gibt kein besseres und kein wahreres.‹« (289)

»Der erste beispielhafte Edelmensch was Winnetou; de Winnetou-clan is de eerste groep mensen, die sich zum Edelmenschen zusammengeschlossen hat; ihr hat sich nach und nach die ganze Menschheit unter dem Gesetz von Dschinnistan anzuschließen ... In Winnetou kwam de wet van Dschinnistan voor de eerste maal weer »zu neuem Bewußtsein« (285f), damit wurde er der Protagonist einer neuen Religion, die ihren Ursprung aber schon »in oeroude tijden« hat. De parallel met het oude en nieuwe testament is duidelijk, Winnetou wordt de Verlosser, de Heiland ...« (Ebd., blz. 100 (Die Seitenangabe zur Zitatstelle wurde angepaßt.)) en Old Shatterhand/Karl May zijn profeet. Dem entspricht das äußere Denkmal, das man am Mount Winnetou dem großen Häuptling setzt. Nicht das falsche monumentale, sondern eines aus Licht und Wasser: »(de ingenieur) öffnete seinen Apparat, und sofort erschien auf der grandiosen, herabstürzenden Wasserfläche [sc. een waterval] unser zum Himmel emporstrebender Winnetou, met wapperend haar und zur Erde zurückkehrender Häuptlingsfeder. Door de neergaande beweging van het water leek het er op, alsof de gestalte zich in werkelijkheid naar boven bewoog« (614f). (Hij wordt door de schilder SASCHA SCHNEIDER op het voor Deckelbild van deel GR 9 geschapen beeld een waterval geprojecteerd.)

Der großen Lesergemeinde Karl Mays ist die Umwandlung Winnetous, wie May sie in GR 33 vornahm, nicht recht ins Bewußtsein gedrungen. Net zoals de andere late werken van May (GR 25-33), werd ook ›Winnetou IV‹ bei weitem niet zo populair, als de voor de eeuwwisseling verschenen avontuurromans. De mythe Winnetou ist nicht in dem Sinne Mythos geworden, wie May es im Alterswerk seinen Lesern vorgeben wollte. De lezers hebben ›hun‹ Winnetou, de edele krijger en trouwe broeder van Old Shatterhand, op hun wijze in hun harten ein Denkmal errichtet.